Jeugdjaren van de Hellingbearen (1935)

16 april 2018

in Verhalen

Ik ben een herfstkat, geboren in oktober, en een Hellingbear, zo noemden we ons. Wij woonden op de verste Helling, een klein buurtje op halve kilometer afstand van Heeg langs het Var. Onze ouders hadden daar een slagerijtje, en huurden het huisje van de rijkste boer van Heeg, A.D. Cnossen voor f 2,- in de week, mijn vader kon het kopen voor f 1000,- maar hij had nog geen 1000 centen. Daar groeiden mijn broers en ik op, met veel vrienden want daar woonden meer grote gezinnen.

Ik was 5 jaar toen ik aan de waterkant aan het bargjen was. (wat niet mocht) Een grote witte geit met één oor die daar aan een lang touw stond, stompte mij in mijn kontje en daar tuimelde ik voorover in het Var. Ik was er vlug weer uit, maar kreeg van mem op de donder omdat ik ook nog loog van die geit. Gelukkig kwam de buurvrouw onze mem vertellen dat ze het gezien had, ze dacht nog; “jonkje jonkje” ze zag de geit mij stompen. Ik tocht, ”Sie sa dan heart mem it ek ’s fan in oar.” We hadden daar een mooie jeugd, maten genoeg, we leefden als apen in de bomen waarvan er zes om het huis stonden. We hadden er onze eigen troon, en dan over wippen van de ene boom naar de andere, we hadden er zelfs speelgoed in. We waren ook veel op het dak, en als mem het vernam dan was het,  “Dêr komt Age Douwes oan”, dan roetsten we van het dak af en naaiden uit. Met warm weer altijd slootje springen, mocht niet van Age Douwes. Altijd natte poten en mem des duivels vanzelf. We hadden ook een hok, met een stal voor 4 varkens en een geit en/of konijnen en duiven. Daar zaten we dan met vijf man doerebout roken.

Toen ik naar school moest liepen we altijd bij het water langs, daar lag van alles in. Soms een appel, een rot plekje was geen probleem dat hapten we wel weg en de appel knauwden we helemaal op. Er dreef ook wel eens een dooie kat of een dooie vis, maar dat vonden wij helemaal niet erg, van bacteriën hadden wij nog nooit gehoord. Als we in de polder waren aten we blaadjes van de zuring waar we ook wel een madeliefje in verpakten zo kauwden we dat weg. Hadden we dorst dan even met de klomp door het landslootje en dan maar drinken, we pasten goed op ons zelf. Er woonde op de verste Helling ook een groot gezin 12 kinderen allemaal jongens. Het was winter en Kerst, de vader werkte op de fabriek, en de moeder dacht, toch maar even naar de R.K.kerk. Toen de oudsten stiekem uit bed kwamen en een paar kaarsjes bij het kribje aan staken ontstond er een heftige brand. Drie jongens kregen brandwonden. De kinderen werden ondergebracht bij familie, buur en kennissen. Ook kwam bij ons (Jannie) een week of zes. Daar woonde ook Jisse, zo noemden wij hem, was niet zo slim. Bij het stap stonden wel eens jongfeinten te vissen. Toen ze een mooi vorentje ophaalden zei Jisse; “die zijn lekker hoor”, nou vreet hem dan op zeiden de mannen. Dat zag Jisse niet helemaal zitten, maar toen hem een dubbeltje beloofd werd ging de vis levend en wel bij Jisse in de mond waar hij goed gekauwd en door geslikt werd, “lekker” zei Jisse.

Wij hadden een heel goeie heit, toen onze mem kwaad op ons was omdat wij wat hadden uitgehaald, en wij zonder eten naar bed waren gestuurd, zei onze mem tegen heit, “je moet die jongens een keer onderhanden nemen.” Onze heit kwam naar boven en zei, “jongens schreeuwen”, dat wilden wij wel en toen sloeg hij op de dekens en kussens. Beneden zei mem tegen heit, “het mag wel in de krant dat jij een keer tegen de jongens bent opgetreden.”                               Een grote jongen van een kleine winkelier op de Helling die is nog een klein poosje parlevinker geweest, maar hij kon met zijn grote houten boot de schepen niet beroeien, en de meeste schippersvrouwen hadden alles al aan boord. Geen droog brood te verdienen. Hij heeft het niet lang gedaan.

Deze Hellingbear die later met hard werken en tussentijds naar Indië moest als militair, heeft met een gezin zijn brood verdiend in Heeg en in Drachten. Met zijn vrouw kwam hij weer naar Heeg om van hun pensioen en oude dag te genieten. Toen werd hem aangeraden door een zoon, zijn belevenissen op te schrijven, waarvan wij een klein stukje hebben kunnen lezen. (Welke Hellingbear dit verhaal schreef, mag je raden) wordt niet vervolgd.

F.K.