Houten schepen, ijzeren mannen

4 mei 2011

in Heech yn't ferline

Op maandagmorgen 14 februari 2011 ontvingen we in klein comité de heer Ulbe Mulder (1942) uit Workum in het Houtbouwmuseum. Ulbe is de zoon van Wiebe Mulder (1892-1972) uit Hindelopen, één van de laatste palingaakschippers van de Fa. W. & A. Visser Zn. te Heeg. Bekendheid heeft Wiebe Mulder vooral gekregen als schipper van de Corneliske Ykes o.a. ten tijde van ’motordrijver’ Jan Zetzema die het boek ’De Friese palingaken’ (1976) schreef.

Onze gast, die op een viskotter woont, had prachtige persoonlijk documenten en nog nooit eerder vertoonde foto’s bij zich uit het archief van zijn vader. Het lag in mijn bedoeling naar aanleiding van deze ontmoeting een artikel te schrijven over Wiebe Mulder, maar zoon Ulbe had een krantenartikel bij zich uit Het Vrije Volk van 14 juli 1970 dat over zijn vader gaat. Wij nemen dit stuk hier over en dat maakte een interview overbodig.

Verslaggever Hans Bakker heeft in Workum een gesprek met de dan 77-jarige Wiebe Mulder gehad. Alsof de schipper zelf aan het woord is:

Wiebe Mulder

’Wiebe Mulder (drie foto’s hierbij) vertelt: ’De Corneliske Ykes is in 1872 door Eeltsjebaes in Joure gebouwd. Het was een houten schip. Een echte palingaak met een grote bun. Toen ik er in 1921 schipper op werd, had het eikenhout door zijn leeftijd een blauwe kleur gekregen, maar het was nog net zo gaaf als vijftig jaar ervoor.

In de herfst haalden we met het schip paling uit Denemarken. En ’s winters voeren we naar Engeland met 15000 pond paling in de bun. Dan bleef de Corneliske Ykes net zo lang op stroom in de Theems liggen tot we al die paling op Billingsgate Market hadden verkocht.

De bloeitijd van de palinghandel op Londen was toen al voorbij. Eeuwenlang heeft die palinghandel bestaan. Er waren reders in Workum, Heeg en Gaastmeer. Maar in de dertiger jaren kwam er ineens de klad in.

In 1936 heb ik mijn laatste reis naar Londen gemaakt. Toen hadden we allang een motor in ons schip. Dat was iets heel aparts voor een palingaak. Toen ik er op kwam, voeren we alleen nog maar op de zeilen. Dan moest je wel aanpakken. We waren met drie man aan boord: de schipper, de stuurman en de kok. Op het schip stonden drie zeilen: het grootzeil, de stagfok en de kluiffok. Dat moest allemaal met mankracht gehesen worden.

Je was haast een uur bezig voordat je zeilree was. Het anker moest je ook hieuwen met mankracht. Dan stond je met zijn tweeën met alle macht aan de grote spil te draaien. Ik geloof niet dat er nu nog mensen te vinden zijn die dat karwei met zijn drieën zouden kunnen klaren. Op kleine zeilbootjes vind je tegenwoordig maar drie blokken; wij hadden er vijftig op onze palingaak. Dat betekende nogal wat touwwerk. En die paar honderd vierkante meter zeildoek, die we op hadden staan, dat was nog echt stevig zeildoek. Loodzwaar, maar je had er nooit malheur mee.

Wiebe Mulder

Nee hoor, ik kan niet zeggen, dat ik ooit met het schip in levensgevaar heb verkeerd. Je had natuurlijk wel eens moeilijke reizen.

In het eerste het beste jaar, dat ik schipper was op de Corneliske Ykes lagen we in Cuxhaven op de ree, toen er een storm losbrak die wekenlang aanhield. We lagen daar helemaal niet zo lekker. Helemaal open voor de wind. Maar we durfden de haven niet binnen omdat we bang waren dat de 20.000 pond paling, die we bij ons hadden, dan dood zou gaan. Enfin, we hielden het. Maar in diezelfde storm zijn tientallen schepen gebleven. Ook de reddingboot Brandaris van Terschelling is toen met man en muis vergaan.

Dat was de tijd van de houten schepen met ijzeren mannen er op. Nu heb je ijzeren schepen met houten mannetjes er op.

Ik ben nu 77 en de laatste aakschipper die nog in leven is. We zijn er niet rijk van geworden, maar ik zie er toch nog altijd met plezier op terug. Het was – ondanks dat aanpoten – allemaal veel gemoedelijker dan nu. Goed, het ging niet zo snel, maar je werd niet gejaagd en je kwam er ook. Met goed weer konden we op de zeilen in 24 uur dwars oversteken naar Engeland. We maakten de oversteek altijd van Nieuwediep regelrecht naar de monding van de Theems.

Wiebe Mulder

Op de Theems heb ik mijn gevaarlijkste avontuur beleefd. Dat was toen ik van een drijvende ponton af op de boot wilde stappen en door het op- en neergaande getij er net naast stapte. Ik ging kopje onder in de Theems. Maar ik hoorde schreeuwen ”Hold on Dutchie!” en dat heb ik gedaan. Daarom ben ik er nu nog …’

Naschrift. De verzamelde papieren van Ulbes vader inspireerde de conservator van het Houtbouw-museum, mevrouw Truus de Bruijn, om op de contactavond voor vrijwilligers en donateurs een lezing te houden over de voormalige palingaakschipper Mulder. Het is een boeiend verhaal geworden en wij hebben haar gevraagd de lezing om te werken tot een artikel voor De Sylboade. In een van de komende nummers van ons maandblad zult u hier kennis van kunnen nemen.

Heeg, april 2011. Willem O. Santema

P.S. Deze zomer zal er in ons museum een vitrine worden ingericht over Wiebe Mulder.