1938 vijf jaar was ik, toen wij kwamen wonen in Heeg no72, straatnamen waren er niet officieel. In de volksmond woonden we aan de oude wal , om dat er ook een kade was met een nieuwe wal. Ik was toen nog klein, maar Heeg ook, er waren maar een paar auto’s en een busverbinding met Sneek. Geen recreatie, geen havens, strand en geen eiland in het Heegermeer, en ook geen industrieterrein. Wel een grote middenstand, vier bakkers, vier slagers, twee met daar neven veehouder, negen kruideniers, vier kappers en scheerders. Twee zuivelfabrieken twee melkboeren, een boerensmid en een wagenmaker en een schoenmaker.
Vier schippers, vier vissers, vier groenteboeren, en vier manufacturiers, vier timmerbedrijven, en een scheepshelling. Twee cafés waren er met als tweede tak een veehouder. Samen waren er tien veehouders in Heeg, nu nog één. Telefoneren daar moest men voor naar het postkantoor, of een telegram was ook een mogelijkheid. De cafés, moesten ‘avonds elf uur sluiten, daar werd door de politie op gelet. Je zou zeggen wat een bedrijvigheid, maar er was armoede. Lage weeklonen 25 of 30 gulden en grotere gezinnen. De middenstand kwam bij klanten langs de deur om wat te verkopen en te leveren, er werd toen ook veel op rekening gekocht. In de stegen aan de Hoofdstraat waren éénkamer woninkjes waar alleenstaande bejaarden in woonden die afhankelijk waren van een gift van de diaconie van de kerken.
De twee Armhuizen waren ook afhankelijk van de diaconie van de kerk, daar was het ook armoede troef, één daarvan had een grote moestuin, en wat schapen en een geit voor de melk, en dat werk werd door bewoners zelf gedaan. Er waren toen ook nog weduwen die een klein handeltje thuis in de gang hadden, en er mee langs de deur gingen.
Heeg had twee huisdokters waarvan dokter de Witte een auto had waar de dorpsdichter Rintsje Klazes een gedicht op had gemaakt, van dokter de Witte heeft een auto waar je zo mooi in kan zitten enz. Dokter Bruins had een hele grote zwarte hond Tyrus heette die, dat was een New Found Lander, deze dokter trok ook tanden en kiezen maar niet pijnloos. Er waren toen vier kerken, en drie scholen. Er kwamen groten groepen kinderen van ver lopend naar de hoofdstraat naar hun school, maar die scholen stonden niet aan de straat. Het leek net of hadden ze die scholen bij de hoofdonderwijzers ver achter in de tuin gebouwd. Door spelende schoolkinderen was het druk en gezellig in de hoofdstraat. Was er een begrafenis dan zag je een bekleed zwart paard voor de rouwkoets met daar achter een rouwstoet in het zwart gekleed, mannen met hoge hoed, en vrouwen met hoed en een sluier voor het gezicht. Met een koninklijke feestdag marcheerde het muziekkorps door Heeg en gaven een concert vanaf het muziek podium in de Hoofdstraat. Achter het muziekpodium was de grote tuin van dokter De Witte met veel vruchtbomen en een hoog prieel met uitzicht naar het Hegermeer. Deze tuin is nu de parkeer straat naar de Farshoeke, het strand en de Passantenhaven.
Toen ik het fietsen ging leren, huurden we voor een kwartje een kinderenfietsje bij Hielke Hettinga die had een bedrijfje aan de Schatting, nu no 29, hij was waterfitter en repareerde fietsen. En ik kon toen maar raak fietsen, er was geen snelverkeer. Wie toen een fiets had moest daar belasting voor betalen, daarvoor had men als bewijs een fietsplaatje van koper op zak of aan de fiets. De politie was altijd op straat en controleerde daar ook op. Er woonden toen drie ambtenaren in Heeg, een commies, een vleeskeurder en een politie agent. Ging men met het busvervoer naar Sneek, dan was er een mogelijkheid dat je fiets boven op de bus meekon.
Men zag toen op straat veel paardenpoep, en vaak een kar van de gemeentereiniging voor afval, of privaat tonnen want er waren toen geen wc’s. Je zag handkarren van bakkers, één getrokken door een hond, een groentekar met een paard er voor. Daarmee werd groente van de veiling uit Sneek gehaald. Melkboeren, waren er twee, er kwam ook wel eens een kar van de mes en scharen-slijper, je zag brandstof en peterolie handelaren. Er waren toen paard en wagens met melkbussen vol melk naar de zuivelfabrieken, en boerenwagens met hooi of mest. Er waren twee karrijders met een paard en een gesloten kar, die gingen dagelijks naar Sneek met boodschappen voor klanten. En een beurtschipper die kon ook nog koeien en ander vee van en naar Sneek en Leeuwarden vervoeren op dinsdag en vrijdag.
Omstreeks 1950 kregen de bewoners in Heeg nieuwe huisnummers, we hadden toen no 241. En weer een aantal jaren later bedachten ze straatnamen, en woonden we zonder te verhuizen aan de Ielkantoors wal no 2. Er waren toen nog geen koelkasten, daarvoor kwamen er met de beurtschipper mee grote staven ijs van 25 bij 20cm en een meter lang 50 kg die kwamen bij slagers voor in de koelcel.
De firma Visser was gestopt met de Palinghandel naar Londen, en had het bedrijf over gedaan, naar ik meen, een bedrijf in Lemmer. Ik stond een keer bij onze buurman boer Jorritsma op de oude wal, en ik zag het laatste personeel van de firma Visser op zoon Keer een soort gevangenis voor palingen met schepnetten de laatste paling daar uit te vangen, dat wist ik toen nog niet, maar later begreep ik dat. En Auke baas stond in zijn zwart heren tenue en Bolhoed voor zijn palingkantoor dat aan te zien. Op de Helling zag ik een schip, en voor het Hellinghuis lag een palingaak te wachten op verkoop of sloop. Sta ik nu op die plek dan sta ik bij de Âld Wâl, op het terras van Restaurant De Âld Wâl en zie ik geen schip meer op de helling, maar wel een mooie nagebouwde palingaak een pronkstuk en een stuk geschiedenis voor Heeg.
Wat ook opvalt, die hele grote reddingsloep met het verhaal, dat dit één van de vele reddingsloepen was, die aan het grote cruiseschip de Queen Mary hing, het zusterschip van de Titanic. Deze sloep is via Duitsland en Amsterdam in Heeg terecht gekomen, en doet hier dienst om ’s avonds recreatie gasten voor een retourtje van het eiland in het Hegermeer naar Heeg te halen, voor een avond stappen.
Alles overziend heb ik in mijn leven van toen naar nu, Heeg zien groeien en bloeien. F.K.